Zeven maanden lang heb ik gerend, gelopen, stappen terug genomen en gekropen. Ik heb op een kale vlakte de tijd achter me zien afbrokkelen terwijl ik met mijn blik op oneindig mijn ene voet voor de andere bleef zetten. Soms was het zonnig, soms regende het en soms sneed er een ijzige wind door mijn dunne kleren, maar als de grond achter je word verzwolgen door de tijd kan je niet anders dan doorlopen. Ik was niet alleen op de dorre vlakte, er waren vele anderen. Sommigen liepen voor me uit en lieten me zien dat als zij er konden komen, ik het ook kon. Sommigen stonden naast het pad en moedigden me aan wanneer ik dacht niet verder te kunnen. Sommigen liepen achter me aan en zochten respijt van de harde wind in de luwte van mijn lichaam. Sommigen vielen, struikelden, konden niet meer opstaan en werden opgeslokt in die eindeloze afgrond. Zo is het leven, maar dat maakt het niet fijner om te zien.
Zeven maanden geleden zag ik in de verte, aan de overkant van die nog onbekende vlakte, een klein lichtpuntje. Het einde van de behandeling, de eerste controle, de poort naar de rest van mijn leven. Wat er achter die poort was kon ik nog niet zien want ik had nog een lange weg te gaan. Een afgrond waar ik onherroepelijk in zou storten of een mooi groen veld vol bloemen en zonneschijn. Dat waren de opties.
En na die zeven maanden kwam ik eindelijk aan bij die poort. Onder de schrammen, blauwe plekken en modder – maar ook sterker, harder en een hoop levenslessen wijzer. De poort waarvan ik had gedacht dat hij enorm en imposant zou zijn – ingelegd met goud en juwelen en hoog en breed genoeg voor een reus – was een simpele houten deur.
“Je scan is schoon, gefeliciteerd, beter had het niet kunnen gaan. Ik zie je over 3 maanden weer.” En zo vloog de houten deur open. Geen trompetgeschal, geen engelengezang, geen uitgestrekt groen veld vol zonlicht en blijdschap. Gewoon weer een weg door een ander veld met heuvels in de verte en 3 maanden later weer een deur.
Ik zette een eerste voorzichtige stap door die deur en alles was hetzelfde. Het gevoel van het pad door de dikke eeltlaag onder op mijn voeten, het zelfde soort heuvels die mijn benen zo sterk hadden gemaakt over de afgelopen maanden, en dezelfde lucht soms blauw en soms grijs. Maar geen afgrond, geen einde, geen langzame kronkelende weg naar het zwarte niets. En als ik goed keek leken de heuvels net iets lager en het gras net iets groener. Een Nederlandse zomer is zo slecht nog niet als je een Alaskaanse zomer gewend bent.
Met die realisatie toverde ik een glimlach op mijn gezicht en zette ik de ene voet voor de ander, ik heb immers nog een lange weg te gaan en het gras kan alleen maar groener worden.